About this Item
8°. (dl. 1:) pi 4 A-R 8, gepag.: [6] 2, 269 [3] pp.; (dl. 2:) pi 4 A-G 8 H 4, gepag.: [4] 4, 119 [1] pp. Op de titelpagina van het 'Poëtisch mengelwerk' een vignet van N. van der Meer junior, 2 platen door J.C. Philips, getiteld 'Zededichten' en 'Bespiegelingen', beide bestaande uit een centrale voorstelling omringd door medaillons met elk ook weer een voorstelling, een uitslaande plaat, eveneens van Philips, bij het dichtstuk 'Een Christen op zijn landhoeve' en een pagina muziek bij het gedicht over de slag bij de Doggersbank. Bij De Patriotten een plaat door C. Bogerts. Half leer. met roodmarokkijnen titelschild, fraai exemplaar, op schutbladen en titelpagina kleine bibliotheekstempeltjes. Lit.: Buijnsters, Tussen twee werelden. Rhijnvis Feith als dichter van 'Het Graf' (Assen 1963); De correspondentie van Rhijnvis Feith 1753-1824, ed. J.C. Streng (Epe 1994); De la Fontaine Verwey, De illustratie van letterkundige werken in de XVIIIe eeuw (Amsterdam 1934); Höweler, 'Uit de geschiedenis van het Haagsche dichtgenootschap Kunstliefde spaart geen vlijt', in: Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde 56 (1937). L0625 Uitgever Elwe zegt in zijn voorwoord dat de bundel eenige losse stukjes bevat van Rhijnvis Feith, waar hij eenige weinige andere aan heeft toegevoegd, maar wie wat heeft geschreven, blijft onduidelijk. In een advertentie, op 21 juni 1788 geplaatst in de Opregte Haarlemsche Courant, schrijft een boze Feith die het helemaal niet eens is met de uitgave van Elwe dat slechts drie (van de in totaal 23) gedichten van hem zijn: 'De Vergankelijkheid van het Heelal en de Voortreffelijkheid van het Verstand', dat hij in 1776 had voorgedragen in het Zwols genootschap 'Nooit is de Vriendschap Meerder Waard, dan als zij 't Nut en 't Zoete Paart'. Verder de 'Zegezang ter verjaaringe der overwinning op Doggersbank' en de 'Lierzang op het tweede Eeuwgetyde van de Utrechtsche Unie'. Het laatste stukje is bovendien met Nooten vermeerderd die hy nimmer te vooren gezien heeft, zo staat in de advertentie. Tenslotte is ook het prozastukje 'aan myn Vaderland by gelegenheid der oprichtinge van den Oeconomische Tak' van zijn hand; het was in 1778 verschenen, 10 jaar tevoren dus. Voor wat de rest betreft, vraagt Feith zich in een brief aan de dichter Staring af of er ooit grooter prullen verscheenen zijn. Maar dat was nog niet alles; twee andere gedichten, 'Het laatste oordeel' en 'De opstanding' waren door Elwe zonder toestemming overgenomen uit de 'Proeven van Poetische Mengelstoffen' van het Haagse dichtgenootschap 'Kunstliefde spaart geen vlijt', dit tot woede van de uitgever, C. van Hoogeveen uit Leiden. Ook de illustraties zijn door Elwe bijeengeraapt: de 2 titelplaten van Philips werden eerder gebruikt in een gedichtenbundel van Jetske Reinou van der Malen uit 1728 en de uitslaande plaat bij Claas Bruins 'Christen op zijn landhoeve' is een verkleinde kopie in spiegelbeeld van de plaat die Philips vroeger voor dat dichtstuk had gemaakt. De graveur heeft dit echter niet meer meegemaakt, want die is waarschijnlijk kort na 1770 gestorven. Op de laatste drie pagina's een lijst met andere uitgaven van Elwe. Seller Inventory # 7528
Contact seller
Report this item